-
1 nul
1 nul ⇒ nietig, waardeloos♦voorbeelden:personne nulle • (een) nul〈 juridisch〉 déclarer, rendre nul • nietig verklaren, ongeldig makenêtre nul en mathématiques • zeer slecht zijn in wiskundeles risques sont nuls • de risico's zijn nihilnul et non avenu • van nul en gener waarde→ match♦voorbeelden:nul mieux que lui • niemand beter dan hij= nulle; adj1) nietig, ongeldig2) waardeloos3) [ne] geen enkel -
2 billet nul
billet nul -
3 casser
casser [kaasee]→ passerII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 breken ⇒ stukmaken, stukslaan, inslaan♦voorbeelden:casser du bois • hout hakkenle ressort est cassé • hij, zij is innerlijk gebrokença ne casse rien • dat is niet veel bijzondersil ne casse rien • ik ben niet bijzonder onder de indruk van hemce travail me casse la tête • ik word gek van dat werktu nous les casses • schei uit met je gezeikfilm à tout casser • buitengewone filmil conduit sa voiture à tout casser • hij rijdt plankgasça vous coûtera dix francs à tout casser • dat zal u hoogstens tien frank kostenrire à tout casser • keihard lachensans en casser une • zonder een woord♦voorbeelden:1. v1) breken, stukgaan2) stukslaan3) annuleren [vonnis]4) ontslaan, afzetten, degraderen5) onderbreken6) kraken, inbreken2. se casservaftaaien, er vandoor gaan
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский